Wakker worden in de klimaatcrisis
Floor Basten, juli 2021
Waterwolf van Space Cowboys – Waalkade, 18 juli Nijmegen
Het lijkt tegenwoordig hip om elkaar over en weer te beschuldigen van slapen en indringend aan de ander te vragen of die wel wakker is. In dit essay ga ik iets anders doen: ik ga mijn eigen slaperigheid en het gevoel dat ik heb bij het ontwaken onderzoeken.
Slaap, of misschien beter gezegd: sluimer, is in de filosofie al een wat oudere metafoor voor een toestand waarin je de wereld aanneemt voor wat je erover geleerd hebt. Het is bekend uit de psychologie dat het verrekte lastig is om nieuwe informatie die je van huis uit meegekregen opvattingen weerlegt zo tot je door te laten dringen, dat je daadwerkelijk tot andere inzichten komt. Dit verschijnsel heet cognitieve dissonantie. Wat ik zelf ronduit fucking moeilijk vind, is na het wakker worden het opstaan, het daadwerkelijk anders handelen. Ik werk dit hier uit in een korte persoonlijke geschiedenis.
Daar waar ik het eerst over de wereld leerde, was bij mijn ouders thuis, in Blerick in de jaren ‘70. Mijn ouders hielden van geld uitgeven en deden niet aan sparen, behalve van spullen. Tweedehandsvondsten van rommelmarkten en charity shops kregen een plek in huis naast kostbare, nieuwe design stukken. Ons huis was een uitstalling van verzamelwoedende collecties. Mijn oma was nog van het huishoudelijk recyclen: plastic frietbakjes werden afgewassen en daar werden de kleurpotloden en schroeven in bewaard, papieren zakjes van de groenteboer werden gebruikt om boodschappenlijstjes op te schrijven. Mijn moeder daarentegen gniffelde erom dat onze buurvrouw rietjes afwaste; die gooide je toch zeker na gebruik gewoon weg? Voor alles was ook een elektrisch apparaat, van eierkoker tot solarium, want een pan en de zon zijn niet zo hip en Modern. Oh ja, en het ging niet best met het milieu. Ik wist niet goed wat dat betekende, anders dan dat tijgers en walvissen gered moesten worden. Samen met een vriendinnetje uit de buurt ging ik op een zonnige middag met een zelf gemaakte poster langs de Blerickse deuren om geld op te halen dat we naar Greenpeace zouden sturen. De opbrengst van een dubbeltje vonden we bij nader inzien niet de moeite waard en hebben we eerlijk verdeeld. Toen kon je nog iets met vijf cent, bijvoorbeeld snoep kopen bij De Blinde. Aan natuur deden we verder niet. Huisdieren woonden altijd in de huizen van de buren, niet bij ons, wij hadden Steiff beestjes en porseleinen beeldjes van Beatrix Potter. Geen plant ook te vinden tussen de spullen. Achterop de fiets bij opa ging ik wel eens mee naar de bosrand om bramen te plukken, op school was het jaarlijks boomplantdag en dat was dan dat. Oh ja, en er was ook nog een Koude Oorlog, waardoor straaljagers af en aan door het luchtruim donderden. En oh ja oh ja, er waren belangrijkere en leukere dingen om te doen dan je met je kind bezighouden. Eigenlijk was ik er gewoon niet, en als ik er wel was, dan was ik te aanwezig en verdween ik weer snel. Een gevoelswereld die begon te pendelen tussen heimwee en weg willen lopen, een start van onbeslotenheid. Tegen die achtergrond begon ik aan een hobby waar ik nooit meer van af kwam: ik ging de wereld bestuderen. Voor school was dat vanaf de vijfde klas voor spreekbeurten en de zesde klas voor wereldoriëntatie, tussendoor vulde ik voor mijn eigen nieuwsgierigheid klappers met werkstukjes over bomen, de middeleeuwen en China. Zo werd ik in mijn eerste decennium een observator van de wereld.
Mijn tweede decennium speelde zich grofweg af op de middelbare school in Venlo. Er waren demonstraties tegen kernenergie zonder mij en ik geloof dat ik drie keer met de buren in een bos ben gaan wandelen. Mijn ouders gingen liever naar steden met leuke winkels en fijne horeca. Als we op vakantie gingen, wat niet elk jaar het geval kon zijn, dan gingen we met de auto naar steden met leuke winkels en fijne horeca verder weg. Natuur was iets waar we doorheen reden om daar te komen. Alleen bij de zee hielden we wel eens langer stil en was ik onder de indruk. Ik hoorde dat het slecht ging met het milieu, maar dat was de boodschap die ik al kende. Mensen halen adem en het gaat niet goed met het milieu, twee constateringen met dezelfde eeuwigheidsstrekking. Ik schijn een lastige puber te zijn geweest. Niet omdat ik nou zo nodig strijd moest leveren tegen vervuilers en mijn ouders opstandig wees op vervuilend consumptiegedrag want daarvan had ik geen idee, maar gewoon omdat ik een puber was met een gefrustreerde spanning tussen willen gaan en ergens willen blijven zonder een idee van waar. Ik was thuis om te eten, huiswerk te maken en te slapen, dus ik had er net zo goed niet kunnen zijn. Mijn studie naar de wereld kreeg op de middelbare school een programmatische invulling rond de lijnen van een alfa vakkenpakket. Ik vond het jammer dat ik geen biologie kon nemen want was nieuwsgierig naar dieren, maar koos in een compromis met mijn wiskundeleraar niet voor zijn vak en dus niet voor bèta en dat was dan dat. En oh ja, op het einde van dit decennium claimde de vrije markt de overwinning van de Koude Oorlog en hingen in no time de burgers en hun spullen in de lucht. Global village Blerick kon nu echt onbelemmerd wereldomspannend gaan woekeren met eierkokers, solaria en andere elektronische prullaria voor iedereen, de vaart der volkeren opgestuwd in een economische democratisering die pluchen en porseleinen stand-ins voorrang gaf op de ademde wezens die ze vervingen, biologie die vergeten werd, ook door mij.
Mijn derde decennium speelde zich af in Nijmegen, waar ik eerst studeerde en daarna promoveerde. Ik ontdekte daardoor de kracht van taal en ging begrijpen dat we in een wereld waarin van alles gebeurt een verhaalwereld creëren waarin we elkaar daarover vertellen. In die gebeurtenis-wereld was ik wel, maar ook weer niet, ik zat met mijn hoofd in verhaalwerelden. Ik ging handballen, onze cirkelloopster droeg een T-shirt met de tekst ‘No time to waste’ en ik dacht: kijk, daar heb je Greenpeace weer. We organiseerden een toernooi met kringlopen als thema en dat was dan dat. Prinses Irene ging bomen knuffelen, mijn moeder lachte hartelijk. Milieu is niks voor ons soort mensen, kijk maar, hippies-vieze-haren. Zelf ging ze naar geboycot Zuid-Afrika en kwam terug met ivoor. Mijn protesten werden weggewuifd: die olifant was toch al dood en wat maakt één toerist nou uit? Ik liet het erbij, want één dubbeltje voor Greenpeace, één toerist zonder ivoor, één tegengeluid, één en dezelfde druppelmaat, het maakt dan allemaal niks uit. Voor mijn vader was dit alles een non-thema, die had het te druk met Sartre en het afkopen van zijn eigen verveling. En voor mezelf was de boodschap van de beroerde staat van het milieu een soort muzak in mijn verhaalwereld geworden en ook niet meer dan dat. De mens ademt, de aarde verpietert, so what else is new?
Mijn vierde decennium begon ik met een onderzoek naar actief burgerschap. Hierdoor ging ik me interesseren voor activisme en wel dat van anderen. Waarom doen zij dat? Waarom een anarcho-feministisch collectief? Een weggeefwinkel? Veganisme? Omdat, zo was het steevaste antwoord, het niet klopt als we doorgaan met wat we doen, paternalistisch samen leven, consumptiemaatschappij, bio-industrie. Ik noteerde hun keuzes en bewonderde hun moed. Ik publiceerde over maatschappelijke vraagstukken, hoe overheid en burgers daar in Nederland over rollebolden en wat kunstenaars hierin deden, vloog de wereld over om te kijken en te horen hoe ze het daar deden. World Social Forum 2003 in Porto Alegre, Art in Public Space 2008 in Christchurch, ik hou van reizen en stapte met gemak het vliegtuig in ook voor vakanties. We kochten een huis en ontdekten bij de verhuizing dat onze fietskelder volstond met tassen met pollepels en lege schriften en rolletjes plakband en en en en en bubbelwrap en keurig opgevouwen plastic tassen, restanten van mijn aankopen waarvan ik de betekenisloze massa verbijsterd gadesloeg. En oh ja, het ging niet goed met het milieu. Een ongemakkelijke waarheid, ik kocht het boek voor mijn vriend en las het zelf niet. Kroeggesprekken over de Club van Rome en het rapport uit 1972, iemand printte het voor me uit en ik las het niet. Ik deed de eindredactie van een bundel over toekomstscenario’s, verbeterde de d’s en t’s en deed stijlsuggesties, las het dus en ook weer niet. Stijgende zeespiegel, verdwijnende eilanden, ik nam het ter kennisneming aan en vond het rot en dat was dan dat.
Mijn vijfde decennium begon met het oprollen van natuur- en milieueducatie want dat was net zo’n linkse hobby als kunst en cultuur. New Public Management en neoliberalisme begonnen het nieuwe normaal te worden, zo kon ik door mijn sociologenbril kijkend verklaren, en activisme bleef iets vrolijks met kleurige spandoeken van mensen die ergens tegen waren. Ik wist dat het belangrijk was, maar kon m’n draai er niet in vinden. Te hip of te hippie? Zelf nog te onbesloten? Vage gevoelens van heimwee, maar waarnaar? Voor mijn onderzoek bleef ik gericht op de verhaalwereld over de gebeurtenis-wereld: bodemverontreiniging, materiaalstromen, fosfortekort, uitgeputte energiebronnen, hoe hebben mensen het erover met elkaar? En ergens, ergens begon het intussen harder te knagen en begon ik te denken: wat maakt het uit hoe mensen het er met elkaar over hebben? De wereld gaat naar z’n guts en we babbelen. En ik besef: ik heb het erover en ik weet eigenlijk niet waar ik het erover heb, dus ook niet waar ik het over heb. Te postmodern naar mijn zin, te discursief. In gelul kun je niet wonen. Heb ik echt niks beters te doen dan dat te analyseren?
Schouw ik toe, teken ik op, of ga ik zelf ook nog iets doen? Als ik mezelf ergens buiten kan plaatsen, kan ik me ook ergens inzetten. Ik voel me onthand en denk: baby steps, misschien moet ik opnieuw leren lopen.
Een aarzelende eerste stap is vlees noch vis. Ik verf ook mijn haar groen. Er trekt iets aan me. Er trok waarschijnlijk al lange tijd iets aan me. En nu begin ik het te voelen en raak uit balans. Een lange vrije val door mijn eigen tunnelvisie.
En dan ineens gaat het snel. In 2018 vind ik mijn intellectuele thuishaven in het posthumanisme, dat concludeert dat er voor ons mensen niets anders opzit dan onszelf als maat aller dingen uit het centrum van ons eigen universum weg te rukken. Aan onze haren en wel nu. Hink-stap-springend door de geschiedenis flitsen de oproepen daartoe voorbij. Skolstrejk for klima. Don’t be under 40. Grenzen aan de groei. In de jaren ’50 waren wetenschappers het meest ongerust over klimaatverandering. Silent Spring. De eerste wetenschappelijke feiten over de opwarming van de aarde zijn in 1896 gepubliceerd. In de zestiende eeuw wordt gerapporteerd over de gevolgen van ontbossing, die van mijnbouw waren al langer bekend. Ineens ga ik het zien: aandacht voor het klimaat is geen hippe/hippie hype maar de lange adem van wetenschappers, juristen en activisten die ik bestudeerd had. Mensen die hun stuiver niet hadden uitgegeven aan de verleidingen van De Blinde, met één been in de gebeurtenis-wereld bleven en niet naar de louter verhaalwereld waren verkast.
Letterlijk een REM-slaap, gevangen in de lucide droom dat het zich vanzelf oplost, anderen het wel oplossen. Op een ochtend ontworstel ik me aan zo’n droom en denk: dit is echt fucking moeilijk zeg. Ik denk ook: huh, waar komt die metagedachte nou vandaan? En ik denk: als het al zo veel werk is om letterlijk wakker te worden, dan is het waarschijnlijk nog meer werk om figuurlijk tot een ander besef te komen. Sommigen lukt dat eerder, anderen nooit, ik zit er misschien ergens tussenin. En dit veroorzaakt de dynamiek waar we het mee moeten doen.
Daar speelt nog iets anders in mee. Pas in de reconstructie van mijn geschiedenis kijk ik via mijn eigen decennia en verder terug in de tijd naar de opkomst van ecobewustzijn om te begrijpen waardoor ik dit zo gemist heb, waardoor de ernst van de zaak maar niet tot me doordrong. Het gaat namelijk niet gewoon maar onveranderlijk slecht met het milieu, het gaat steeds sneller veel slechter en de gevolgen daarvan dringen zich dagelijks indringender aan ons op. In mijn laatste twee decennia is meer plastic geproduceerd dan ooit tevoren en de plannen zijn er om de productie te verveelvoudigen. Doordat de zeeën worden leeggevist kunnen we nu vaststellen dat er geen vis meer is zonder plastic in het lijf. En oh ja, de race om Mars is ingezet en biljardairs starten met de commerciële ruimtevaart.
Is dit nu slaap? Vanwaar die hardnekkigheid? Vanaf die ontbossing en mijnbouw eeuwsgewijs terug richting eigen tijd om de geboorte van het primaat van de verhaalwereld beter te begrijpen: kapitalisme vervangt de feodale rechten op vruchtgebruik, kolonisatie is er voor grondstoffen en afzetmarkt, de consumptiemaatschappij is ontworpen om arbeidsplaatsen in de maakindustrie te creëren, leisure wordt het nieuwe hedonistisch ideaal, in de logica van de markt zijn commerciële bedrijven beter voor de democratie dan politieke instituties, filosofen beginnen zich zorgen te maken over de verwording van de wereld, here we are now entertain us, ik lees over de schok die je voelt als je erachter komt dat je zelf de dader in een moorddrama bent, dark-ecology-experience-economy. Ecocide, hoe voelt het om blijmoedig je bijdrage aan die verwording te hebben geleverd? Nog steeds te leveren? Kan ik dit ook optimistisch aangaan met groene spullen spullen spullen die me geruststellend met het-gegarandeerd-goede-ware-schone keurmerk aanlachen, zo van koop maar, ik ben niet giftig? Kan ik dit ook zen ervaren door de verzuipende ijsbeer of de brandende baviaan als net zo nietig, er-niet-zijnd als mezelf te zien en mij vanuit een verheven spiritualisme feliciteren met dat ik boven het lijden van de wereld ben gaan staan?
Nee.
Dit keer dus niet.
Ik voel me wakker en niet fris.
Ik begrijp van Duitse filosofen dat meer mensen er niet willen zijn. Ik begrijp uit de klinische psychologie dat dit depressies zijn. Ik begrijp van Prinses Irene dat dit afgescheiden-zijn heet. Ik begrijp dat mensen mijn jeugd, de bakermat van mijn er niet zijn, er eentje van verwaarlozing kunnen noemen en ik begrijp dat mijn ouders gewoon met hun tijd mee gingen, net als ik, net als wie niet eigenlijk? (En er is over mijn ouders veel meer, ook liefdevols te zeggen dan ik hier doe, maar in andere teksten over andere thema’s.) Ik begrijp ik begrijp ik begrijp ik begrijp dat begrijpen mijn probleem niet meer is, ik begrijp genoeg en als ik mezelf goed begrijp, dan heb ik het op verwijten niet zo begrepen; ik begrijp uit dit alles namelijk vooral dat mijn eigen verhaalwereld de plek is waar ik er niet wil zijn.
Maar ik wil best ergens zijn en dus maak ik een hier. In de gebeurtenis-wereld. Einde heimwee. Staying with the trouble. My octopus teacher.
Ik plant vandaag nog een boom.